Eigenaar: J. Prince december 1777 - juli 1796
Johannes Prince (Den Haag 21 november 1721 - Leusden 30 mei 1805, 83 jr. Begraven in Amsterdam)
Zoon van François Prince (1686 - 1775) cipier van de Voorpoort van de Hove van Holland, en Anna Sophia Elisabeth Kestner (1693 - 1775)
Zij kwam uit Detmold, Duitsland
Ondertrouw Den Haag Getrouwd Amsterdam 14 februari 1755 met:
Elisabeth Rouwenhoff ( Amsterdam 25 oktober 1718 - Dordrecht 27 maart 1796, 77 jr. Begraven in Amsterdam )
Dochter van Jacobus Rouwenhoff (1688 - <1745) koopman, en Clara Elisabeth Rademaker (1697 - 1762)
Kinderen:
Elisabeth Johanna (Amsterdam 17 december 1755 - overleden in buitenland )
Johanna Lucrecia (Amsterdam 7 februari 1758 - Dordrecht 24 maart 1826, 68 jr.)
François Jacob (Amsterdam 31 mei 1759 - Haarlem 24 april 1824, 64 jr,)
Albertus (Haarlem 1764 - Rotterdam 25 november 1812, 48 jr.)
Elisabeth Rouwenhoff was weduwe van William van Dijk. Ze had met hem twee dochters:
Clara Elisabeth (Amsterdam 13 01 1747 - Leiden 17 10 1796 )
Willemina (Amsterdam 10 02 1748 - <1812)
De achternaam Rouwenhoff wordt ook geschreven als Rauwenhoff. Elisabeth schrijft het op haar twee trouwakten ook op twee verschillende manieren.
Omdat de meeste leden van de familie hun naam met ou schreven houd ik deze spelling aan.
De families Rouwenhoff en van Dijk waren evangelisch luthers. Het valt op dat koopmanszin in de lutherse families bij mannen èn vrouwen hoog werd aangeprezen. De staatsgodsdienst was Nederlands Hervormd maar andere geloven werden getolereerd. Leden van andere geloven mochten echter geen ambtelijke functies bekleden. Vandaar dat een carrière als koopman belangrijk was om toch goed geld te kunnen verdienen. Kerkgebouwen en synagoges mochten van buiten niet al te opzichtig zijn. Een kerktoren was uit den boze. Iets wat de Nieuwe Lutherse kerk in Amsterdam (1671)
handig oploste met een groots koepeldak.
Johannes Prince werd speciaal voor zijn huwelijk luthers. Hij en Elisabeth Rouwenhoff werden beiden in de Oude Lutherse kerk in Amsterdam begraven.
De Oude Lutherse Kerk
in Amsterdam.
(Hoek Singel / Spui)
Jan de Beijer 1765
'De Luyterse Nieuwe Kerk en Cingel'.
Gerrit Adriaansz Berckheyde 1697
Dit werk hing in ons pand.
De Lutherse Kerk aan de Witte Herenstraat in Haarlem.
Vlnr Buitenaanzicht, gezicht naar orgel en gezicht naar preekstoel.
Hier zal de familie Prince vaak geweest zijn.
Anoniem 1795 - 1815
De familie Prince leefde in een spannend tijdsgewricht.
In de winter van 1794 op 1795 trokken Franse legers via de bevroren rivieren de Nederlanden binnen. Een dag nadat stadhouder Willem V naar
Engeland was gevlucht werd in Nederland de Bataafse Republiek uitgeroepen. Dit was een tijd van grote politieke veranderingen, onrust, economische neergang en het begin van een tijd van grote armoede in Nederland.
De Nationale Vergadering, de eerste nationale en door het volk democratisch gekozen Nederlandse volksvertegenwoordiging, kwam op 1 maart 1796 voor de eerste maal in zitting in Den Haag bijeen. 'Het volk' betekende overigens alleen volwassen mannen die geen militair waren en niet van de bedeling leefden met als extra voorwaarde dat ze een verklaring moesten ondertekenen tegen het stadhouderlijk gezag en tegen de aristocratie.
Op 8 augustus 1797 werd een ontwerp-grondwet voorgelegd aan het volk. Hierin werd o.a de scheiding van kerk en staat vastgelegd. De Nederlands Hervormde kerk was dus niet langer de staatsgodsdienst en leden van andere geloofsovertuigingen mochten nu ook bestuurlijke posities en ambtelijke functies bekleden.
Het kwam natuurlijk niet allemaal uit de lucht vallen. Er waren in Nederland al een hele tijd onlusten tussen Orangisten en Patriotten. In Amsterdam werd o.a. een strijd gevoerd via schotschriften. Deze waren vooral gericht tegen de orangisten. Het stadsbestuur bestreed het maken en verspreiden hiervan.
Bewijzen verkreeg men via uitlokking. En laat nu ene Johannes Prince in 1748 een klerk zo'n schotschrift laten kopen, de klerk volgen naar het adres van de boekhandelaar, om daarna daar zelf ook het schotschrift te kopen. Hij verklaart dit alles onder ede aan de Hove van Holland in Den Haag. Let wel: het hoeft niet onze Johannes te zijn. Maar het is te leuk (overigens niet voor de boekhandelaar, hij werd gevangen genomen) om niet te vermelden. En het geeft een goed inkijkje in de onvrede die leefde in Amsterdam. Lees hier verder:
Johannes Prince
Doop van Johannes 23 november 1721 in de Grote Kerk in Den Haag. (Voor alle duidelijkheid: Nederlands Hervormd) De namen van zijn ouders worden nogal eens verhaspeld. Zo heet zijn vader b.v. François, Frans of Franz.
Het volgende wat we van hem weten, is dat hij 12 juli 1742 in Utrecht is afgestudeerd in beide rechten. (nl. wereldlijk en kerkelijk). Hij is dan 21 jaar.
In het boekje, voor die gelegenheid gedrukt, bedankt hij in het voorwoord mr. Anthoni Pieter van Dishoeck (1709-1767).
De ouders van Anthoni waren steenrijk uit Indië teruggekomen naar Nederland. Toen Anthoni 18 was kocht zijn vader voor hem de Proosdij van het kapittel van Sint Jan te Utrecht. Zo was hij in een klap vrijheer van Mijdrecht, Wilnis, Westveen, de Uithoorn, Thamen, Cudelstaart, Blokland, Sevenhoven en Achtienhoven. Ook was hij verschillende malen burgemeester van Vlissingen. Johannes noemt hem 'Magnifico, perillustri et amplissimo'
Johanness Prince werkte later nauw met hem samen, want hij was van 1743 tot 1749 schout en gadermeester van de Uithoorn, Cudelstaart, Blokland en Sevenhoven. Dat wil zeggen dat hij belast was met de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de handhaving van de openbare orde. Bijhorende functie was die van gadermeester, dat is ontvanger van de staten- en dorpsbelastingen.
Hij had dit ambt blijkbaar overgenomen van zijn vader, die ook borg voor hem stond. In 1749 laat hij het ambt door zijn vader verkopen, met toestemming van Anthoni Pieter van Dishoeck. Het werd verkocht voor 7600 gulden. Daar betaalde zijn vader wel nog wat door Johannes gemaakte onkosten van, zoals logies.
Aan het werk als schout en gadermeester in de Uithoorn.
Amsterdamse courant 27 04 1747
Hoewel in de huwelijksakte van Johannes Prince van 1745 staat dat hij in Den Haag woonde was hij al sinds 1742 werkzaam in Amsterdam.
Volgens het 'Heerenboekje' uit 1743 (In het Heerenboekje stonden alle adressen van heren met belangrijke openbare functies in de stad)
was hij vanaf 1742 advocaat en woonde op de 'cingel, over de Toorensluis'. Het laatste jaar dat hij vermeld staat is 1776. Hij woonde toen op de Keizersgracht bj de Utrechtsestraat. Dat is waarschijnlijk het huis wat zijn vrouw had geërfd van haar eerste man William van Dijk.
Heerenboekje van de stad Amsterdam 1776
In ieder geval, zoals dat gaat, hij werd verliefd. Zijn beoogde bruid Elisabeth Rouwenhoff kwam echter uit een evangiisch lutherse familie. Krap een maand voor het huwelijk, op 15 januari 1755, veranderde Johannes van geloof en werd ingeschreven in het register van communicanten in de lutherse kerk van Amsterdam.
Elisabeth Rouwenhoff
De opa van Elisabeth, Johannes Rouwenhoff, was een wijnkoopman uit Düsseldorf en trouwde 8 september 1674 te Utrecht met Elisabeth Munnincks.
Ze kregen zeven kinderen waarvan de meesten zeer goed terecht kwamen. Zo hadden bv alle nichten van Elisabeth de aanspreektitel jonkvrouw.
Johannis Rouwenhoff, de tweede zoon, trouwde 11 november 1717 in Amsterdam met Clara Elisabeth Rademaker. Zij kregen dertien kinderen, maar er werden er maar acht volwassen. De oudste was onze Elisabeth.
Nog even over haar familie: oom Paulus Rouwenhoff was opperkoopman kasteel Batavia, onderkoopman OIC, gouverneur van Ternate, procureur en schepen van Naarden etc. Zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, neef Mr. Jan Hendrik, was burgemeester van Elburg en kreeg nog flink last toen de magistraat van Elburg trachtte op hem persoonlijk de kosten te verhalen hetgeen hij als burgemeester en leider der patriotten in 1786 had uitgegeven om Elburg in staat van tegenweer te brengen. Hij en en zijn vrouw Cornelia Maria de Meester kochten het landgoed Tongeren en lieten er een particuliere begraafplaats aanleggen. Het bestaat nog steeds.
Ze maakten hun testamenten op 14 en 15 mei 1771, en lieten al hun geld en goederen na aan elkaar. Behalve onroerend goed in Amsterdam bezaten zij ook het prachtige buitenhuis Lix-Boa aan de Vecht bij Nieuwersluis. Dit lag naast het buitenhuis Angola wat in het bezit was van de familie Pechlin.
Treurig is het verhaal van Geertruijd, een zus van Elisabeth. Zij trouwde oktober 1745 met Johannes Henricus Mellinghuijs, een lutherse dominee die beroepen was tot Suriname. Ze vertrokken in mei 1746 en nog geen vier maanden later overleed ze en was Johannes Henricus een gebroken man.
William van Dijk, de eerste man van Elisabeth Rouwenhoff.
William of Willem was geboren in 1700 in Amsterdam, zoon van Agatha Aurelia de Lover en Leonard van Dijk. William was eerder getrouwd geweest (januari 1725) met Hendrina Brandt, zij was op haar beurt weduwe van Jan André Lents.
Van Hendrina weten we dat ze goed clavecimbel speelde en ook aardig kon zingen.
'Pieter Langendijk' Kees Smit, 2000
Het wereldberoemde poppenhuis van Petronella Oortman, moeder van Hendrina.
Rijksmuseum
Het huwelijk bleef kinderloos en Hendrina werd op 22 januari 1742 begraven in de Oude Luhterse kerk, komende van de Keizersgracht bij de Utrechtsestraat. Ze werd 's avonds begraven (wat duur en chic was) in een eigen graf.
Bijna vier jaar later hertrouwde Willam met Elisabeth Rouwenhoff.
Huwelijk op vrijdag namiddag 31 december 1745 in Amsterdam.
Hij, 45 jaar, woonde op de Keizersgracht en Elisabeth, 27 jaar, op de Prinsengracht.
Ze krijgen twee meisjes met de aanspreektitel jonkvrouw.
Clara Elisabeth, 13 januari 1747 en Willemina, 10 februari 1748. Allebei Luhters gedoopt (Kerk aan huis)
Willemina werd iets meer dan drie maanden na het overlijden van haar vader geboren.
Clara Elisabeth en Willemina erfden veel geld van hun vader en later van hun kinderloze oom Regnerus van Dijk.
Buitenplaats Vreedegrond
20 januari 1735 koopt William 'huis, hoff en erve, geleegen tot Breukelen, en genaamd Vredegrondt' van de heer Hendrik Blok, schout en gadermeester van Breukelen.
Deze buitenplaats stond op de westoever van de Vecht ter hoogte van tegenwoordige huizen met nrs. 42 - 48 aan de Herenstraat in Breukelen.
De oudst bekende eigenaar van een woning op dit perceel was de weduwe van doctor Van Lint in 1681. Onder de huurders was schrijver Jacob Campo Weyerman, die van 1725 tot 1727 hier woonde. Hij duidde zijn woning in een van geschriften aan als "een luxueuze buitenplaats met de arcadische naam VreedeGrond". Hij woonde niet zelf op de buitenplaats, maar op een huis ernaast. De buitenplaats was toen eigendom van de schout Hendrik Block. De buitenplaats bestond uit een huis, koepel en tuin.
Het dorp Breukelen, de Vecht opwaarts ziende
'De zegenpralende Vecht', Daniël Stoopendaal 1719
In oktober 1747 overleed William. Hij werd 4 november in de Luhterse kerk begraven. Ook bij avond en in een eigen graf. Hij liet 1 onmondig kind na.
Elisabeth was toen zes maanden zwanger van hun tweede dochter.
William van Dijk was in zijn leven koopman. Hij en zijn zwager Jacob Brandt waren zakenpartners. September 1748 machtigden Jacob en Elisabeth, zij als executrice van het testament van Wiiliam, samen mr. William Isaac Kops om hun zaken waar te nemen in Londen.
Nog wat later blijkt dat Elisabeth en Philip Tideman in december 1751 een 'contract van societijt' hadden opgericht, 'weegens het doen van negotie in indigo, voor gemeene rekening'. Het contract werd, met enige uitzonderingen, gecontinueerd in 1753 en 1754.
Het contract tussen Elisabeth en Philip
08 05 1754
Hoe de zaken verder gingen weten we niet. Vast staat dat Elisabeth Johannes Prins tegenkwam en ze 9 februari 1755 in ondertrouw gingen in
Den Haag.
Het huwelijk werd 14 februari 1755 gesloten in Amsterdam. Hij was 34 en zij 36 jaar.
Al snel kwamen er kinderen, allemaal Evangelisch Luthers gedoopt (kerk aan huis). De eerste drie werden in Amsterdam geboren, Albertus, de laatste, in Haarlem.
Elisabeth Johanna 17 december 1755
Johanna Lucrecia 7 februari 1758
François Jacob 31 mei 1759
Albertus Haarlem 1764
Haarlem
Ergens tussen de geboorte van François Jacob en Albertus is de familie naar Haarlem verhuisd. Albertus zal ook Evangelisch Luthers gedoopt zijn, maar de Lutherse kerk in Haarlem heeft geen register uit deze tijd. Omdat zijn overlijdensakte van november 1812 vermeldt dat hij 48 jaar was
zal hij in 1764 geboren zijn.
Waar de familie in Haarlem woonde is een raadsel. Johannes is tot en met 1776 blijven werken in Amsterdam op de Keizersgracht bij de Utrechtsestraat.
Ook zijn ze nog elke zomer op de buitenplaats Vreedegrond in Breukelen.
26 juni 1771 verkocht Elisabeth voor F 9000 een huis en erve in de Sint Antoniesbreestraat bij de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het kwam, net als de buitenplaats, uit de nalatenschap van William van Dijk, en zij en Johannes Prince lieten het verkopen door een makelaar in Amsterdam omdat ze zelf in Haarlem woonden.
Het volgende wat we weten is dat 20 december 1777 ons pand in Haarlem werd gekocht. Het kostte F 6060.
Een jaar later, in 1778, werd het buitenhuis Vreedegrond verkocht aan Jan Willem Bozee. Waar de familie nu in de zomer verbleef is onbekend.
Ook sinds 1778 was Johannes Prince lid van de 'Oeconomischen tak van de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen' te Haarlem.
Voordat we met de levenslopen van de zes kinderen beginnen, allemaal even interessant in deze tijden van Patriotten, Orangisten, de Bataafse Republiek en de Franse bezetting, gaan we even vooruit in de tijd. Namelijk naar het testament van Johannes en Elisabeth.
Dit vooral omdat er opmerkingen in staan over ons pand. Er was een ruimte genaamd 'de zaal'. Die zal misschien linksachter (gezien vanaf de straat) aan de tuinkant gelegen hebben. We weten dat de 'mooie haard' met Delfts blauwe tegeltjes daar stond. Er zal wat gedanst en gelachen zijn tijdens de verlovingsfeesten van de kinderen. In de zaal hingen glasgordijnen, net als in de zijkamer.Verder waren er damasten gordijnen. En ergens in huis een ledikant in een alkoof met saaije (= effen) gordijnen en valletjes die niet verdeeld mochten worden omdat ze bij het huis behoorden.
Elisabeth bezat ook een gouden snuifdoos, met diamanten bezet, en een boek met gouden sloten die absoluut niet publiek mochten worden verkocht.
Glasgordijnen waren dunne, ongeplooide gordijnen die vlak tegen het glas van een raam of een deur hingen en meestal dicht bleven zodat het licht werd gedempt en het binnenkijken werd bemoeilijkt. Vaak van gekleurde zijde.
Lees hier het volledige testament van 11 november 1794:
Bijzonder is dat na haar overlijden haar man slechts een kindsdeel zou krijgen van haar geld en goederen.
Elisabeth Rouwenhoff stierf bijna twee jaar na het opmaken van het testament, op 27 maart 1796. Ze stierf in Dordrecht. Dat moet geweest zijn bij een van haar dochters, Elisabeth Johanna of Johanna Lucretia. Ze heeft gelukkig niet meegemaakt hoe slecht het verging met sommige van haar kinderen.
Zoals in het testament bepaald werd haar lijk overgebracht naar de Oude Lutherse kerk in Amsterdam, alwaar ze werd begraven.
Nog geen vier maanden daarna, 13 juli 1796, verkocht Johannes Prince ons pand, met verlies, voor F 5520 aan Jan Willem Druijvesteijn.
Hij ging wonen bij zijn zoon Albertus in Utrecht.
Amsterdamsche courant 31 03 1796
Kwitantie Utrecht 30 december 1796. Johannes Prince is inderdaad voor een kindsgedeelte mede geïnstitueerde erfgenaam van wijlen vrouwe Elisabeh Rouwenhoff. Hij ontvangt 2000 gulden contant als voorschot. Hij krijgt dit uit handen van zijn zoon en schoonzonen François Jacob Prince, mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer en Jesse de Heer en de executeuren.
De kinderen
Als eerste trouwde jonkvrouwe Willemina van Dijk. De gelukkige was Abraham Jacob Hottentot de Groot uit Amsterdam. Hij was net volwassen en had voor tien jaar de zeepziederij en woning van zijn vader mogen huren. 15 oktober 1782 liet zijn vader in een contract vastleggen dat Willemina, na eventueel vroeg overlijden van Abraham, de zaak mocht overnemen en ze dan nog een jaar lang in de woning mocht blijven.
De unieke Amsterdamse groene zeep stond in heel Europa goed bekend. De groene zeep werd gemaakt van hennepolie en raapolie. Het goedgekeurde product kreeg een stempel met het stadswapen. Stadsarchief Amsterdam
Ondertrouw in Amsterdam
18 oktober 1782
Het eerste kleinkind, Joan Jacob, werd geboren op 29 maart 1784, daarna volgde 21 augustus 1786 nog een jongen, Johannes William. Beiden Evangelisch Luthers (Kerk aan huis) gedoopt in Amsterdam. Bij het tweede jongetje waren Johannes Prince en Elisabeth Rouwenhoff getuigen.
Alle jaren woonden ze op op ' t Water by den Oudenbrug (nu Damrak).
Eindelijk is de zeepziederij van hem.
Opregte Haarlemsche Courant 17 12 1799
Wanneer Willemina overleed is onbekend. In ieder geval is ze in juni 1812 nog getuige op het huwelijk van haar zoon.
Abraham Jacob Hottentot de Groot overleed, 79 jaar, te Amsterdam, 17 december 1828. Hij is dan weduwnaar.
Zijn 'kostbaren, bij uitstek modieusen, voortreffelijk geconserveerden INBOEDEL' werd 24 maart 1829 geveild. De moeite waard om te lezen.
Opregte Haarlemsche Courant 12 03 1829
Jonkvrouwe Clara Elisabeth van Dijk ging, bijna twee jaar na haar jongere zus, op 19 oktober 1784 in Leiden in ondertrouw met mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer. Ze was toen al 37 jaar.
Daniel Nicolaas was eerder getrouwd geweest met jkvr. Constantia Catharina Vermeeren, die na zes jaar huwelijk stierf. Hun zoon Cornelis werd geboren 8 februari 1784. Zijn moeder stierf waarschijnlijk in het kraambed.
Ondertrouw in Leiden
19 oktober 1784
mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer was 'Lid van den Raad der Gemeente Waasmunster & secretaris den ed. Manhofter Schutterij- Krijgsraad der Stad Leyden- Advocaat voor den Hove van Holland enz. Geboren te Leyden 15 Julij 1752 Overleden aldaar 16 September 1807'. Dit is de tekst op de achterkant van zijn portret, gemaakt door J.P. van Horstok.
Het portret van mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer
J.P. van Horstok, 1791
In juni 1786 werd een jongetje geboren. Hij kreeg de naam Daniel Nicolaas. 18 juni werd hij te Leiden Ned. Hervormd gedoopt. Hij is jong gestorven.
Clara Elisabeth overleed 19 juli 1796. Ze werd 49 jaar.
Mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer hertrouwde 16 april 1797 te Leiden wonende te 'Rhijn, Nieuwen bij de Vischbrug' met Alida Quant, geboren te Zoeterwoude, wonende op hetzelfde adres. Alida quant was toen 34 jaar, Daniel Nicolaas 44 jaar.
In de trouwakte staat '1 voorkind'. Dat is zoon Cornelis uit zijn eerste huwelijk.
Daniel Nicolaas en Alida kregen hun eerste zoon op 6 juni 1797. Alida was dus een paar maanden na het overlijden van Clara Elisabeth al zwanger.
Blijkbaar kon Daniel Nicolaas niet tegen alleen zijn. Ook deze zoon werd Daniel Nicolaas genoemd. Hij werd later een beroemd tekenaar en etser.
Johanna Lucretia Prince was de volgende die het huis uitging. Nog geen maand na haar zus ging ze op 12 november 1784 in ondertrouw met Gerard van Keulen. Hij woonde op de Keizersgracht in Amsterdam.
Huwelijk 30 november 1784 in Haarlem.
Hier staat vermeld 'De weledele mejuffrouw Johanna Lucretia Prince j.d. van Amsterdam wonende op de Nieuwe Gracht'.
Ze trouwen in de Grote Kerk.
De familie van Keulen was Nederlands Hervormd
De vader van Gerard was Cornelis Buijs van Keulen. Samen met zijn broer Gerard Hulst van Keulen had hij een zeer gerenommeerde zeevaartkundige uitgeverij waar ook nautische instrumenten gemaakt en verkocht werden. Na zijn dood in 1779 erfde zijn weduwe S. M. Commelin de helft van de zaak. Ze zorgde dat haar zoon Gerard een venia aetatis (meerderjarigheidsverklaring) kreeg, zodat hij en zijn zwager de zaak met hun oom konden voortzetten. In het contract van 17 april 1783 werd dit vastgelegd, waarbij oom Gerard Hulst van Keulen de uitgeverij en drukkerij hield en de erven van Cornelis Buijs van Keulen voornamelijk de handel in steenkolen, ijzer, ankers, en ankerhamers. Daarbij hoorden ook de ankersmederijen.
Al in augustus 1785 bleek Gerard een privéschuld van 3000 gulden te hebben aan zijn zwager. Hij stelde een afbetalingsregeling voor van twee jaar.
Ook liet hij de precieze financiële toestand onderzoeken van de ankersmederijen in Amsterdam (op de Waal, de Jonkerstraat en op Wittenburg), Delfshaven en Westzaan. Om al deze zaken af te handelen stelde hij (bij een notaris in Leiden) ene hr. Jan Bakker aan.
Ondertussen, ook in 1785, zette Gerard een advertentie in de krant waarin hij blijkbaar onder de naam van de firma van zijn oom Gerard Hulst van Keulen krediet probeerde te krijgen. Helaas ontbreken de kranten met deze advertentie. Oom reageerde furieus met enkele tegen advertenties.
Het moet een klein schandaal geweest zijn.
Oom reageert.
De Nederlandsche courant 24 06 1785
Oom is nog steeds woedend. Gerard
blijkt 'uitlandig'.
De Nederlandsche courant 27 06 1785
Reactie van Gerard, die van de prins geen kwaad weet.
Amsterdamsche courant 19 07 1785
Het eerste kind van Gerard en Johanna, Susanna Maria, werd geboren in 1786 in Haarlem. Daar zal ze ook (evangelisch Luthers) gedoopt zijn.
Alle drie de volgende kinderen werden Evangelisch Luthers gedoopt (kerk aan huis) in Amsterdam, maar zijn volgens hun huwelijksakten ook geboren
in Haarlem. Raar genoeg beviel Johanna Lucretia dus nooit in haar eigen huis in Amsterdam, maar in ons pand, veilig thuis bij haar ouders.
Het tweede meisje, Johanna Elisa van Keulen, werd geboren op 4 februari 1787. Bij haar doop waren Johannes Prince en Elisabeth Rouwenhoff getuigen. Het meisje heeft waarschijnlijk niet lang geleefd. De ouders maakten in haar geboortejaar een testament op, waaruit blijkt dat ze op 'de binnekant bij de buitebantemerstraat' in Amsterdam woonden.
11 november 1788 volgde meisje nummer drie: Johanna Francina.
De zaken gingen ondertussen zeer slecht.
2 april 1791 schakelde Gerard een notaris in voor een 'Insinuatie, afvraaging en protestatie' op Daniel Stoopendaal, makelaar en deurwaarder, tevens zijn nieuwe huisbaas. Behalve dat de huisbaas afzag van de verhuur. Daar had de huisbaas, zal zo blijken, zijn redenen voor.
Er volgde 28 april 1791 een insinuatie op de heer De La Grange, onderwijzer van het oudste dochtertje (het schaapje was overigens pas 4 jaar) die zijn schoolgeld opeiste. Het was een hele toestand want De La Grange liep het innen van de rekening opknappen door een manspersoon die zo ontzettend te keer ging met vloeken en bedreigingen dat Gerard er de hoofdofficier bij moest halen. (En twee van de getuigen zich moesten laten aderlaten, zo geschrokken waren ze. Aderlaten gold als wondermiddel voor alle mentale en fysieke pijn).
Wat riep de man zoal, welnu o.a. 'blixemse bankroetier'.
En dat was precies wat er gebeurt was. Gerard van Keulen was bankroet. Zijn zaken werden afgehandeld in de Desolate Boedelkamer.
Juni 1791 werden bij executie van de stad Amsterdam twee huizen van hem op de Waal, een huis in de Jan kiststraat en een huis op Wittenburg verkocht.
De reden dat Gerard zo graag het woonhuis van Daniel Stoopendaal had willen huren.
Lees hier de hilarische insinuaties en verklaringen (hoewel ze het in die tijd bloedserieus namen) :
Ondertussen beviel Johanna Lucretia op 5 januari 1792, uiteraard weer in Haarlem, van dochtertje nummer vier, Clara Henriëtta.
Gerard van Keulen richtte 17 september 1792 een nieuw compagnieschap op. Met de heer François Rol ging hij handelen in wijnen. Het hoofdkantoor was in Oudewater, waar Gerard en zijn gezin blijkbaar naar toe waren verhuisd. Helaas werd het compagnieschap nog geen een jaar later, 25 maart 1793, overigens 'in der minne en met wederzijdsche volkoome toestemming', weer ontbonden.
Ook in Oudewater slaagden Gerard en Johanna Lucretia er in schulden te maken. Nu bij een koopvrouw in Utrecht, wegens niet betaalde winkelwaren.
Daarna blijft het jaren stil. En dan blijkt opeens dat Gerard overleden is. Hij werd maar 41 jaar.
Opregte Haarlemsche courant
20 02 1806
Ze woonden nu dus in Dordrecht, waar ook zus Elisabeth Johanna met haar man woonden.
Dochter Johanna Francina trouwde juli 1807 in Leiden. 19 februari 1808 laat de weduwe Johanna Lucretia in Leiden een akte opmaken waarin ze haar broer François Jacob voogd maakte over de laatste twee kinderen.
De andere meisjes zijn in Dordrecht getrouwd. Johanna Lucretia overleed er in 1826, ze werd 68 jaar.
Het zal de familie vast bezig gehouden hebben, al de treurige lotgevallen rond dochter Johanna Lucretia en haar man, maar ondertussen gebeurden
er ook leuke dingen. Zoals het huwelijk van zoon François Jacob op 24 juni 1785 in Haarlem met Geertruida Elisabeth van Oosten de Bruyn.
De familie van Oosten de Bruyn.
V.l.n.r. Geertruida Elizabeth, Maria Cornelia, papa Gerrit Willem van Oosten de Bruyn, mama
Maria Croon en jongste zusje Johanna Jacoba in hun woning aan de Grote Houtstraat te Haarlem.
Jordanus Hoorn 1775
Vader Gerrit Willem van Oosten de Bruyn (1727-1797) was dichter, kunstverzamelaar en geschiedkundige te Haarlem kapitein St.Jorisdoelen, commissaris kleine bank van justitie, regent hofjes van Staats en Noblet, regent St.Elisabethsgasthuis, regent burger Weeshuis. bestuurslid van het Tweede Genootschap van Teylers Stichting; raad en vroedschap van Haarlem, burgemeester (1789, 1790)
Hij was een orangist en werd na de Omwenteling in 1795 uit de raad gezet.
Geertruida Elisabeth trouwde eerst met Jacobus Enschedé (7 september 1779, ze was toen 20 jaar). Jacobus was de zoon van de vriend van Gerrit Willem, de lettergieter en drukker Johannes Enschedé. Helaas overleed Jacobus al in januari 1783. Ze kregen een dochter in 1780, Johanna Helena, zij had bij haar huwelijk het beroep schatster. (Net als Catharina Maria Muilman, zie de familie van Strijen) en een zoon in 1783, Jacobus.
Ondertrouw 10 juli 1785 in Haarlem.
François Jacob woont in de Grote Houtstraat
en Geertruida Elizabeth komt van het Spaarne.
De drie kinderen van François Jacob en Geertruida Elizabeth kregen de toevoeging 'de Bruyn' bij hun achternaam.
De kinderen werden Ned. Hervormd gedoopt.
1. Johannes Willem de Bruyn Prince, Haarlem 15 augustus 1786. Johannes Prince was getuige. Waarschijnlijk is Johannes Willem jong gestorven.
2. Cornelis Pieter de Bruyn Prince Haarlem 1794 - Velsen 20 juli 1800, zes jaar.
3. Jan Jacob de Bruyn Prince, Velsen 1799 - Doetinchem 7 juli 1868
Hj was fabrikant in Beverwijk en had hier een zeepmakerij, een kleurenververij, een weverij, een zijde en katoendrukkerij en een katoenspinnerij.. Trouwde 26 januari 1825 te Den Haag Jacoba Petronella Elout. Hij werd in 1824 benoemd tot toeziend voogd na de dood van zijn vader over de kinderen van Eijbergen. ook toeziend voogd kinderen van zijn overleden broer Jan François.
4. Jan François de Bruyn Prince, 1792 - 6 juli 1836
Ging als ambtenaar naar Ned.Oost Indie. Trouwde 21 april Henrietta Engelbertina Leonora Seest. Liet 3 kinderen na.
Geertruida Elisabeth overleed in oktober 1810 in Velsen. François Jacob hertrouwde Velsen 8 juli 1812 met Susanna Christina van Eijbergen.
Met haar kreeg hij nog drie meisjes waarvan er twee volwassen werden, Susanna Christina en Geertruida Johanna.
Hij overleed in Haarlem, in de Koningstraat, op 24 april 1824, hij was toen 64 jaar oud.
Het overlijden van Cornelis Pieter
Opregte Haarlemsche courant 22 07 1800
Het overlijden van Geertruida Elisabeth
Opregte Haarlemsche courant 27 10 1810
De Franse revolutie had ook zijn invloed op de inrichting van het gemeentebestuur. De oude bestuursvormen werden overboord gegooid en onder de leuze vrijheid (liberté), gelijkheid (egalité) en broederschap (fraternité) werden in de oude Engelmunduskerk tijdens massale volksvergaderingen verkiezingen gehouden, tot verdriet van het Hervormde kerkbestuur. De schout Doelman en de schepenen van het afgedankte stadhouderlijke gezag verdwenen van het toneel. De ,burger' François Jacob Prince van de buitenplaats Schoonenberg werd de nieuwe schout, bijgestaan door nieuw verkozen schepenen.
Het ging slecht. Armoe heerste. Reorganisaties in het staatsbestel volgden elkaar op. Krachtens de Grondwet van 1805 werd voor Velsen een reglement vastgesteld, dat ondermeer bepaalde, dat ,het gemeentebestuur' uit ,zeven leden' en een ,schout' zal bestaan. Voor het eerst verdwijnt hier de term 'schepenen' en later zou blijken voorgoed. Dit gemeentebestuur was, tot de invoering van de rechterlijke organisatie, tot 31 december 1810 belast met de civiele
rechtspraak. Tijdens de Franse inlijving veranderde de titel ,schout' in die van ,maire' en die functie bekleedde notaris Marcus Hendrik Ogelwight van de buitenplaats Roosenstein.
Bij het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 keerde krachtens Koninklijk Besluit van 19 februari 1817 de schout terug, bijgestaan door twee ,assessoren', die tevens lid waren van de zeven leden tellende gemeenteraad. Per 1 mei 1817 werd notaris Coenraad Schreuder Schout en Secretaris voor de Gemeente Velzen, Zandpoort, Jan Gijsenvaart en de Breesaap.
S. Rolle., Memoriaal van Velsen, Een Sociaal Economische beschrijving tot 1900
François Jacob Prince was van 1795 tot 1804 schout en secretaris van Velsen. Hij nam vrijwillig afstand. Daarna werd hij in akten 'rentenier' genoemd.
In oktober 1789 trouwde de laatst overgebleven dochter Elisabeth Johanna met Jesse de Heer junior.
Ondertrouw 8 oktober 1789 in Amsterdam
Jesse de Heer woont in Dordrecht
Elisabeth Johanna woont op de hoek van de Singel en de Brouwersgracht. (Hoe komt ze daar nu terecht?)
Zij is 32 jaar en Jesse 26. Hij wordt geadsisteerd met Abraham Hottentot de Groot, op 't water (nu Damrak)
de man van oudste zus Willemina van Dijk.
Jesse de Heer junior was koopman / reder in Dordrecht en had een firma onder de naam 'Jesse de Heer Junior & Comp'.
Zijn vader, Jesse de Heer gerritsz., broer Gerrit en zelfs zijn zus Cornelia waren allemaal succesvolle kooplieden en reders in Dordrecht.
De tweede man van zijn zus was Samuel 't Hooft. Hij was ook koopman / reder en had een houthandel. Na zijn dood in 1820 nam zij de zaken over.
In 1796 vroegen Jesse en Samuel 't Hooft paspoorten aan voor vijf weken, om samen met hun vrouwen een reis
naar Brabant en Vlaanderen te kunnen maken.
Op 25 juni 1798 werd in Utrecht een akte opgemaakt waaruit blijkt dat zijn zwager Albertus Prince en zijn vrouw Anna Theodora Kraane een schuld bij hem hadden uitstaan van 3290 gulden. Op 04 08 1799 werd een afbetaling van vier termijnen afgesproken. verspreid over vier jaar, te beginnen in augustus 1802. Jesse schold ze ruimhartig de rente over het bedrag kwijt.
In mei 1802 werd hij genoemd in 'De heer politieke Blixem', gevolgd door een rectificatie. Duidelijk is in wat voor gevaarlijke tijden mensen leefden.
Bernardus Bosch (1746-1803) was een Predikant en journalist die als democratische patriot in 1787 naar Frankrijk moest vluchten. Werd in 1796 tot lid van de Nationale Vergadering gekozen en behoorde tot de voorstanders van een unitarische grondwet. Na de omwenteling van juni 1798 werd hij gevangengenomen. Leefde de laatste jaren ten gevolge van ontslag als predikant in armoede. www.parlement.com
Als 'de heer politieke Blixem' uit Bosch scherpe aanvallen op de commissie die de herziening van de Staatsregeling door het Staatsbewind voorbereidde. Ook het Staatsbewind zelf moest het bij hem ontgelden. Hij blijkt meer dan eens goed geïnformeerd uit de ‘inner circles’. Bosch deinst er niet voor terug om burgers met naam en toenaam aan de kaak te stellen. www.ent1815.nl/h/heer-politieke-blixem-1801-1802
De zaken gaan ondertussen gewoon door.
Opregte Haarlemsche courant 07 11 1805
Dan verschijnt een merkwaardig en verontrustend bericht in de kranten:
Gazette d'Amsterdam / Amsterdamsche courant 27 06 1811
Van Jesse de Heer, noch van Elisabeth Johanna Prince, is ooit nog wat vernomen...
En uiteindelijk trouwde in augustus 1790 ook het jongste kind, Albertus.
Huwelijk te Leiden 19 augustus 1790.
Albertus woont in Utrecht.
Zijn bruid Anna Theodora Kraane
woont op de Nieuwe Rijn.
Anna Theodora ( Kortenhoef 30 juli 1758 - Den Haag 31 december 1834) was de jongste dochter van Adrianus Kraane en Catharina Anthonia Poock.
Albertus kende haar vast via haar oudere broer, Hendrik Jacob. Deze Hendrik Jacob voegde de achternaam van zijn moeder toe, hij noemde zich Hendrik Jacob Kraane Poock.
Met deze Hendrik kocht Albertus in Utrecht op 22 sepember 1789 de plateel- en tegelbakkerij 'Oudegracht, agter 't Weijstraat'. (1664 - 1855)
Tolsteegpoort
Pieter Jan van Liender 1773
het ging om:
- huyzinge, erve en grond met tegelbakkerye annex c.a.; wz Oudegragt, Agter de Wydestraat by de Tolsteegpoort
- kamer of wooninge, tot een koeystal geapproprieert; aan de wal uytkomende huyzinge, erve en grond;
- barm; onder tegen de Wal
- huyzinge, erve en hoff, kelders en kluysen; Agter 't Wystraat
Bijzonderheden:
Met gereedschappen; kopers zullen materialen en voorraden overnemen. Verkoopster zal kopers onderrichten in het tegelbakken.
Het was een enorm complex, met ovens, molens, bakken in het water voor het wassen van de aarde etc.
Ze kochten het van Geertruyd van der Schilden, weduwe van François Kuvel, voor 28000 gulden ineens en dan nog eens 20000 over tien jaar met een rente van 3 % per jaar.
De tegelbakkerij ging verder onder de naam 'firma Prince en Kraane Poock'. Dit compagnieschap werd aangegaan voor tien jaren, tot december 1799.
Hendrik jacob (amsterdam 30 juni 1765) was nog niet meerderjarig, zodat zijn moeder in het koopcontract voor hem optrad als voogd.
(Je was als jongen pas meerderjarig met 25 jaar). Nu had Hendrik Jacob een zeer rijke moeder, en daar had Albertus later ook veel profijt van, want haar dochter, zijn echtgenote, heeft nogal wat keren betaald en borg gestaan voor hem.
Albertus was net meerderjarig. Voor zijn deel van het te betalen geld, precies de helft, 14000 gulden ineens en 10000 later, stond Johannes Prince borg. Er werden drie akten opgemaakt: in september de jongens apart, Hendrik Jacob Kraane Poock in Leiden en Albertus Prince in Haarlem, en daarna nog een uitgebreide versie op 16 oktober 1789 in Utrecht.
Het is waarschijnlijk dat Albertus met deze koop zijn hand heeft overspeeld, want hij is daarna nooit meer zonder schulden geweest.
Op 2 mei 1793 werden nog eens de puntjes op de i gezet wat betreft de tegelbakkerij. Er is nu een gemeenschappelijke rekening 'met de baaten en schaden daarop vallende'. Ook hebben ze voor gemeenschappelijke rekening al het gereedschap en materialen gekocht. Albertus heeft een voorkeur om in het grote huis aan de fabriek te wonen, waarvoor hij 500 gulden per jaar aan Hendrik Jacob uit zal keren. Daaronder valt dan weer niet de stalling, want daar staan vier paarden die voor de fabriek gebruikt worden.
Maar op 24 januari 1794 is er opeens een 'Overeenkomst over beëindiging van hun compagnieschap van tegelbakkery'. Uit de akte blijkt dat de wederzijdse heeren comparanten onderling hadden besloten de companieschap al december 1793 te doen eindigen. Nadat nauwkeurig alle kosten en baten in kaart waren gebracht en verdeeld werd de tegelbakkerij voortgezet door Hendrik Jacob Kraane Poock.
Voorbeelden uit de tegelbakkerij Agter 't Wystraat. Al deze tegels zijn uit boederijen in Ruinerwolde.
1790 - 1810
1790 - 1800
1780 - 1810
Uit de meer dan 40 schuldbekentenissen, insinuaties, protesten, etc. kunnen we de verdere levensloop van Albertus en Anna Theodora reconstrueren.
Het valt op dat Albertus, zeer uitzonderlijk, twee keer laat vallen dat zijn huisvrouw net een kind gekregen had.
De eerste keer dat hij dit deed was het kindje trouwens al zes maanden. Hem werd verweten door een notaris die hij niet kon betalen dat hij 'cryptisch' over de redenen was. Een ander liet optekenen dat Albertus uitvluchten zocht. Minstens twee keer werd hij op het nippertje gered met een betaling, zodat een al opgemaakte schuldbekentenis werd geroyeerd. Twee keer stelde hij zich als persoon met al zijn bezittingen borg. De eerste keer was december 1795, Albertus en zijn vrouw hadden een schuld van 2000 gulden aan een solliciteur militair in Den Haag. Een dag erna stelden ze een afbetalingsregeling voor wat kennelijk werd geaccepteerd. De tweede keer liep minder goed af, we zien het later in het verhaal.
Alle hiernavolgende akten, behalve anders vermeld, zijn in Utrecht opgemaakt.
In een akte van 5 augustus 1796 werd Albertus aangeduid als 'Fabriqueur in muursteenen'. Voor de verandering waren de rollen omgedraaid en eisde hij 276 gulden voor in het jaar 1795 geleverde 'steentjes' aan een afnemer in Den Bosch.
In januari 1797 was het echter weer mis en stelde Anna Theodora zich borg voor een schuldbekentenis ten laste van haar man voor 9000 gulden. In augustus kwam het tot een afbetalingsregeling, 4000 gulden ineens en de rest in termijnen, beginnende 1 september 1798.
9 juni 1798 is er een gezamenlljke reddingsactie van de vrouwe Catharina Anthonia Poock en mr. Johannes Prince. Zij staat borg en hij betaald de boete van 3018 gulden en 15 stuivers en voor de kosten van de algemene aanklager van Utrecht nog eens 500 gulden. Er was een criminele procedure gestart wegens het afgeven van twee valse wissels.
3 oktober 1798 weer een insinuatie. Het gaat om een afbetaling van 3000 gulden, waarbij Abertus in gebreke blijft. Interessant is dat zijn zwager, de heer Oudendorp Chimaer, blijkbaar borg stond en deze borgtocht per primo november 1798 had opgezegd.
In 1800 ging Hendrik Jacob een maatschap aan met Gerrit Bruijn, oud burgemeester van Monnikendam. (Als vurig orangist, maar zonder enig regeerervaring aangesteld in 1788)
De firma heet vanaf nu 'Kraane Poock & Bruin'. Uit de akte blijkt dat zij al op 13 oktober 1798 het deel van Albertus Prince hadden gekocht.
Volgens de overeenkomst moest Albertus primo januari 1799 uit de 'wooninge van 't groote huis, agter 't wijstraat' vertrekken.
Volgens de akte van 4 augustus 1799 (de schuldbekentenis en afbetalingsregeling aan Jesse de Heer junior) woonden ze nu op de Oijevaarshorst. Johannes Prince werd verzocht de akte te tekenen als getuige. Dat wil zeggen dat hij waarschijnlijk sinds de verkoop van ons pand
bij zijn zoon Albertus in huis woonde.
11 november 1802 kocht Albertus Prince de buitenplaats Oijevaarshorst bij Leusden.
Het bestond uit een herenhuis, koetshuis, stalling, knechtenwoning, zeer vruchtbare tuin, grachten, boomgaard lanen en 16 morgen bouw- en weiland met een duivenhok. Een annexe boerenhofstede met huis, bakhuis, schaaphok, twee hooi- of korenbergen en 40 morgen bouw- en weiland en bos met de Veldschoren en heiveld de Viecampen, twee nieuw gebouwde woningen en zes morgen land.
Albertus en Anna Theodora gebruikten het niet als buitenplaats maar woonden er permanent.
Van deze buitenplaats is alleen nog de boerderij over.
22 oktober 1802 bekent Albertus Prince 700 gulden schuldig te zijn aan Mr. Daniel Nicolaas van Oudendorp Chimaer, in zijn qualiteit als voogd en administrateur van de zoon van Albertus, Jan Philip Prince. Albertus belooft aftebetalen, met een rente van een half percent.
Akte opgemaakt te Leiden.
24 december 1802 Soort akte: Schuldbekentenis
Samenvatting:
Elbert Jan van Wisseling, procureur te Amersfoort, leent namens Albertus Prince 4000 gulden van Francois Jacob Prince, won. Velzen en
mr. Daniël Nicolaas van Oudendorp Chimaer, won. Leiden als voogden van Jan Philip Prince, minderjarige zoon van Albertus Prince.
Onderpand: de hofstede en buitenplaats, genaamd Oijevaarshorst, onder Leusden. Op d.d. 11-11-1802 gekocht. Schuldeiser: Jan Philip Prince
Schuldenaar: Albertus Prince
Procuratie op Elbert Jan van Wisseling voor not. Simon van Wisseling te Amersfoort d.d. 24-12-1802. Met toestemming van het Hof van
Justitie van Holland d.d. 29-11-1802. (Origineel in: Dorpsgerecht Leusden 1061; 24-12-1802)
02 maart 1804 Soort akte: Schuldbekentenis
Samenvatting:
IJsbrand van Engelen, gerechtsbode leent namens Albertus Prince, won. op Oijevaarshorst, 2200 gulden van Dirk Hartman, won. Hoogland. Onderpand: de buitenplaats en hofstede, genaamd Oijevaarshorst, onder Leusden. Schuldeiser: Dirk Hartman Schuldenaar: Albertus Prince
Gerecht Leusden, Leusderbroek, Hamersveld, Snorrenhoef en Donkelaar
30 mei 1805 overleed Johannes Prince op Huize Oijevaars-Horst.
Hij werd 82 jaar en zes maanden. Ook hij werd, net als zijn vrouw Elisabeth Rouwenhoff, in de Oud Lutherse kerk in Amsterdam begraven.
Oprechte Haarlemsche courant 06 06 1805
Utrechtsche courant 18 09 1805
December 1807 verlieten Albertus en zijn gezin de Oijevaarshorst. Dit blijkt uit deze akte:
Akte van indemniteit 4 december 1807 Naam: A. Prince Gemeente: Leusden Ingekomen van: Leusden Vertrokken naar: elders Ondersteund: herv. gemeente te Leusden Bijzonderheden: de voornaam is bij wijze van uitzondering niet genoemd
Een akte van indemniteit was een officiële verklaring van de diaconie of het gerecht van de plaats van herkomst van nieuwe ingezetenen, dat deze de eventueel noodzakelijke bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor hen zouden betalen. Als een arme burger zich in een andere stad wilde vestigen moest hij naarmate de 18e eeuw vorderde in zijn nieuwe woonplaats steeds vaker een akte van indemniteit van zijn plaats van herkomst overleggen.
Het 'elders' uit de akte betekende in dit geval de Wijnstraat in Rotterdam.
Op dit adres overleed 15 augustus 1812 hun dochter Janetta Hendrica Wilhelmina, 17 jaren, 4 maanden en 4 dagen oud.
Drie maanden later overleed hier ook Albertus Prince, 48 jaar oud, zonder beroep.
Abertus en Anna Theodora hadden vijf kinderen, allen Ned. Hervormd gedoopt.
1. Johannes Philippus. Utrecht 03 07 1791 (Johannes Prince en Elisabeth Rouwenhoff waren getuigen).
2. Adrianus Anthonij. Utrecht 23 10 1792 - Vlissingen 29 08 1828, 36 jaar, ongehuwd, matroos.
3. Magdalena Levina. Utrecht 29 12 1793 - Haarlem 16 05 1848, 51 jaar, ongehuwd. Woonde op de Oude Gracht, wijk 3 nr 139.
4. Janetta Hendrika Wilhelmina. Utrecht - Rotterdam 15 08 1812, 17 jaar
5. Jacobus William Abraham. Utrecht 21 09 1796 - Den Haag 14 04 1841, 44 jaar, ongehuwd.
Anna Theodora Kraane overleed Den Haag 31 12 1834, 76 jaar.
Dit was de geschiedenis van de Johannes Prince, Elisabeth Rouwenhoff en hun kinderen.