Jkr. J. W Druijvesteijn
Ontvanger der directe belastingen
Woning
1816 - 1830
Hij woont hier samen met:
Zijn vrouw A. M. de Bruijn Kops
en hun kinderen:
- Cornelia Maria Anna 1810
- Pieter 1816
- Aernout Jacob Jan 1818
Dienstboden:
Adriana Bolkensteijn, in 1829 27 jaar
Maria Snellenburg, in 1829 26 jaar
Maria van Roden, in 1829 21 jaar
Eigenaar Jhr. W.P. Barnaart 1804 - 1851.
Jan Willem Druijvesteijn, roepnaam Jan (Haarlem 9 januari 1786 - Haarlem, 28 december 1857, 71 jr. )
Zoon van Jan Willem Druijvesteijn 1759 - 1806) o.a. Hoogheemraad van Rijnland, en Cornelia Reessen (1762 - 1836)
Getrouwd (in de Waalse kerk) Haarlem 23 juli 1809 met:
Anna Maria de Bruyn Kops ( Haarlem 30 maart 1784 - Heemstede 5 juli 1824, 40 jr. )
Dochter van Pieter Kops Goedschalksz (1746- 1803) lid Provinciaal Bestuur van Holland, en Maria Cornelia van Oosten de Bruyn (1766 - 1845)
Kinderen:
Cornelia Maria Anna (20 december 1810 - Haarlem 9 mei 1900, 89 jr.)
Jan Willem (Overveen 15 september 1812 - Haarlem 29 december 1812, 15 weken )
Jan Willem (Haarlem 30 april 1814 - Haarlem 5 november 1814, 6 mnd. )
Pieter (Haarlem 15 april 1816 - Haarlem 25 maart 1873, 56 jr. )
Aernoudt Jacob Jan (Haarlem 20 november 1818 - Batavia 3 maart 1841, 22 jr.)
Alle kinderen werden Waals Hervormd gedoopt, alleen van de oudste dochter Cornelia Maria Anna is geen geboorte- of doopbewijs.
Huwelijksakte Waalse kerk
23 juli 1809
Hij was 23 en zij 25 jaar.
Doopinschrijvingen van 4
kinderen Druijvesteijn in
de Waalse Kerk
Waalse kerk Haarlem
H.P. Schouten c.a.1780
Het eerste kindje en enige dochter van Jan en Anna Maria, Cornelia Maria Anna, werd geboren 20 december 1810. Waarschijnlijk in Haarlem. In ieder geval leefde ze en bleef gezond, ze werd zelfs 89 jaar. Ze bleef ongehuwd.
2 maart 1811 werd Jan Willem aangesteld als griffier van vrederecht het kanton Bloemendaal.
Oprechte Haarlemse Courant 05 03 1811
Ook in 1811 erfde Jan van zijn moeder, Cornelia Reessen, in Overveen een stuk grond in de duinvlakte ten noordoosten van Kraantje Lek. Hij liet daar een buitenhuis bouwen met stallen en een kleine orangerie. Ook kwam er een vinkenbaan. Hij noemde de buitenplaats 'Duinlust'. De orangerie, hoewel ingrijpend verbouwd, bestaat nog steeds. In 1821 verkocht hij Duinlust aan de Amsterdammer Thomas Atkinson.
Na het overlijden van de heer heer Thomas Atkinson werden op 12 mei 1828 een partij huisraad, meubelen, rijtuigen, tuingereedschappen, bloemen en gewassen van de hofstede Duinlust verkocht. Druijvesteijn en Barnaart kwamen ook kijken. Druijvesteijn kocht voor eeneneenkwart gulden potgewassen, Barnaart voor ongeveer tien gulden.
Duinlust werd verkocht aan Johanna Jacoba van de Velde, de weduwe van Willem Borski. Zij was toen al eigenares van de buitenplaats Elswout, wat ertegenover lag, aan de andere kant van de Duinlustweg.
Duinlustweg ziende naar het westen en buitenplaats Elswouthoek. 1818 - 1823
1812 Oudste zus Cornelia Anna trouwde met Cornelis Ascanius VII van Sijpesteijn.
Het woonadres van het gezin is in deze jaren Overveen. Hier werd 14 september 1812 ook hun eerste zoontje geboren: Jan Willem.
Helaas sterft het kindje al na 15 weken. Blijkbaar wonen ze nu in de Grote Houtstraat 4 - 87. Net als de andere leden van de famillie Druijvesteijn
verhuizen ze nogal eens van het ene huis (in familiebezit) naar het andere.
Overlijdingsakte 29 12 1812
De kleine Jan Willem werd op 31 december 1812 als allerlaatste begraven in de Groote Kerk. Per decreet van Napoleon was namelijk vanaf 1 januari 1813 het begraven in kerken verboden. Dit duurde overigens maar tot december 1813, toe de Fransen definitief uit ons land verdwenen waren. Veel lijkkisten van pas gestorvenen op de kerkhoven werden toen opgegraven en weer naar de kerken overgebracht. Pas in 1827 werd het definitief verboden.
1813 Willem Abraham trouwde te Korfou met Jenny Victorine de Formy.
30 april 1814 werd er weer een jongetje geboren, nu op de Nieuwe Gracht Wijk 6 nr. 301 (huidige nr. 64). Ook hij werd Jan Willem genoemd. Dit jongetje stierf met zes maanden, op hetzelfde adres.
Hartverscheurende overlijdensadvertentie
Opregte Haarlemsche Courant
08 11 1814
1815 Maria Johanna trouwde met Jan Christoffel Richemont.
20 februari 1816 werd Jan door de koning verheven in de adelstand. Hij en zijn kinderen mochten zich nu met jonkheer of jonkvrouw laten aanspreken. Koning Willem 1 erkende de oude adel en creëerde nieuwe adel. Een titel kon je krijgen om persoonlijke verdiensten, maar als jouw familie in voorgaande eeuwen, gedurende drie generaties in het bestuur had gezeten van een grote stad, dan kon je ook in aanmerking komen voor verheffing
in de adelstand.
Familiewapens Druijvesteijn en de Bruyn Kops
Uit het "Geslachtregister van Druyvesteyn", wapen getekend door jhr J.W. van Sypesteyn, mei 1854.
In 1816 wonen Jan en Anna Maria Nieuwe Gracht wijk 6 - 248, nu nr. 11, want hier werd in april zoon Pieter geboren. Jan Willem kende ons huis natuurlijk goed, hij had hier, samen met zijn broers, als jongetje gewoond en les gekregen van de heer Seydell.
Pieter Druijvesteijn, geboren 15 april 1816, is het eerste kind waarvan schriftlijk bewijs is dat hij in ons huis geboren is.
Opregte Haarlemsche Courant 23 07 1816
Opregte Haarlemsche Courant 09 04 1818
Uit deze mededelingen blijkt dat Jan ook kantoor aan huis hield. Een kantoor was meestal aan de straatkant, links of rechts van de voordeur.
Opregte Haarlemsche Courant 15 04 1819
Opregte Haarlemsche Courant 15 11 1821
Blijkbaar hield zijn functie ook in dat hij als en soort notaris optrad bij veilingen. Voor bloemist Pieter van Velzen hield hij meerdere veilingen.
1817 Catharina trouwde met Pieter Nicolaas Rendorp.
1818 François David Constantijn stierf ongehuwd in Batavia.
20 november 1818 werd, ook in ons huis, Aernoudt Jacob Jan Druijvesteijn geboren.
Cornelius Joannes de Bruyn Kops
Wybrand Hendriks 1813
Alles ging zijn gangetje. In november 1818 trouwde de broer van Anna Maria, Cornelius Joannes, in Haarlem met Maria Constance Françoise gravin de Bosset. Jan Willem was getuige. Cornelius Joannes was behalve fabrikant van linnen garens ook burgemeester van Haarlem; lid Provinciale
Staten van Noord-Holland; hoogheemraad van Rijnland en regent Hofje van Noblet.
Jan was in 1821 ook nog even Correspondent van de Maatschappij van Onderlinge Vee-Verzekering.
Verder is er niet veel meer van vernomen.
Opregte Haarlemsche courant
26 05 1821
1822 Cornelis trouwde met Jacoba Louisa Catharina van Hees.
1824 Catharina overleed 3 mei in Batavia. Maria Johanna overleed 25 mei in Samarang. Johan Lodewijk overleed 6 juni in Leuze.
Op 4 juli 1824 sloeg ook hier het noodlot toe. Anna Maria de Bruyn Kops overleed te Heemstede 'Met nalating van drie kinderen en vaste goederen. wonende Nieuwe Gracht'. Ze was al langere tijd ziek en werd 40 jaar.
Opregte Haarlemsche courant
10 07 1824
Overlijdensakte
17 07 1824 Vrederecht. Familieberaad over de drie
kinderen na de dood van Anna Maria de Bruijn Kops.
Toeziend voogd werd haar broer
Cornelius Joannes de Bruyn Kops.
30 december 1824 gaf Jan opdracht tot de inventaris van de inboedel van ons huis.
1825 Jan Christoffel Richemont hertrouwde met Jacoba Wilhelmina Druijvesteijn.
Jan was van 1811 tot 1825 griffier van het vrederecht kanton Bloemendaal en tevens van 1818 -1821 regulateur der sucessie rechten te Haarlem. Van 3 april 1825 tot 9 juni 1836 Ontvanger de directe belastingen te Haarlem en lid van de Raad der stad Haarlem.
Opregte Haarlemsche Courant
02 06 1825
Hij verhuisde zijn kantoor van de Frankestraat (onbekend wanneer hij daar zijn kantoor vestigde) naar de Ridderstraat, 6 - 248 rood.
Dit hoorde bij ons pand en was de bovenwoning van het huisje naast het koetshuis. Niet een erg voornaam adres, maar wel lekker dicht bij het woonhuis natuurlijk.
Opregte Haarlemsche Courant
11 08 1827
Jan werkte in zijn functie als Ontvanger der Directe Belastingen nauw samen met de procureur Nicolaas Mabé, en later met diens zoon Pieter.
1828 Annette Cornélie trouwde met Jacob Johannes François van Oyen
25 februari 1828 moet Jan verschijnen voor het Vrederecht. Hij is een groot bedrag verschuldigd aan Susanna Maria Des Alliaux, gouvernante van zijn dochter van half december 1825 tot half maart 1826. Die tijd had zij 'ten zijnen huize, als gouvernante zijns dochter, doorgebragt, en tot hare opvoeding, als mede tot het besturen van zijn Hoog Welgeboren's huishouden, besteed'. Ze had zelfs al een deurwaarder in de arm moeten nemen.
Ook het vrederegt, om de zaak in der minne te schikken, bleef 'volstrekt vruchteloos'. Of ze ooit betaald heeft gekregen is onbekend. Ook de reden waarom Jan niet kon of wilde betalen is een raadsel.
In 1827 is de eerste volkstelling in Haarlem. Per huis werd vastgelegd wie er woonden, met aanduiding van geslacht, leeftijd, godsdienst en beroep.
Voor het eerst weten we nu ook iets meer van het inwonend personeel.
In 1827 wonen op ons adres, wijk 6 nr. 248, Druijvesteijn, Jan Willem 43, Druijvesteijn, Pieter 13, Druijvesteijn , Aern. Jac. Jan 11, Druijvesteijn Corn. Maria Anna 18. Dienstbodes: Adriana Bolkenstijn 27 jr., Maria Snellenburg 26 jr. en Maria Roden, 21jr.
De buurvrouw op het huidig nr. 9 was Cornelia Reessen, de moeder van Jan Willem. Buurman op het huidige nr. 11 was de heer Gallieres, Hij was kolonel bij de afdeling kurassiers nr. 9. Jacob Johannes François van Oyen, de man van de jongste zus van Jan Willem, was bij dezelfde afdeling kurassiers eerste luitenant.
Alleen van de dienstbode Adriana Bolkenstijn is iets meer informatie te vinden. Zij trouwde in juni 1840 in Amsterdam met Peter Ludwig Kessler.
Hij was 41, geboren in Hackenburg (Nassau) en kleermaker van beroep. Zij was 38. In 1841 kregen ze een zoon, Wilhelm Louis Kessler. Hij werd later kofffiehuisknecht in Haarlem.
Benoemd tot lid der commissie van administratie over het vereenigd rest- en provoosthuis te Haarlem.
Opregte Haarlemsche Courant
31 07 1830
Laatste vermelding van het kantoor op de Nieuwe Gracht.
Opregte Haarlemsche Courant
10 08 1830
En de eerste vermelding van het nieuwe kantooradres. Het woonadres was nu Kleine Houtstraat Wijk 3 nr. 201.
De jongens werden naar een kostschool in Kampen gestuurd.
Stedelijk instituut van opvoeding en onderwijs
De leerlingen kregen onderwijs in Nederlands, Frans, Duits, Engels, Latijn en Grieks, in aardrijkskunde, vaderlandse en algemene geschiedenis, in natuurkunde, natuurlijke historie, reken- en stelkunde, 'benevens Italiaansch boekhouden'; en vervolgens nog in schrijven, dansen, tekenen en muziek. De leerlingen van het instituut kregen slechts een vakantie in het jaar. Die duurde zes weken, te beginnen de eerste woensdag na 20 juni.
Op de laatste vrijdag voor de grote vakantie werd er jaarlijks een "openbaar" examen gehouden. De dinsdag daarop volgden de promotie en de uitreiking van prijzen en getuigschriften. Deze plechtigheid vond plaats in de Broederkerk en werd door de leden van de raad en de schoolcommissie bijgewoond; verder door de officieren van het garnizoen en vanzelfsprekend door ouders en familieleden, voor een deel van her en der uit het land naar Kampen samengestroomd.
Ondanks dat het een dure kostschool was voor zoons van zeer rijke mensen was het een bloeiende instelling. In 1833 waren er in totaal 130 scholieren, 70 kostdiscipelen en 60 dagleerlingen. Het instituut trok vooral veel externe leerlingen uit Oost- en WestIndie. Die werden door hun ouders naar Kampen gestuurd om daar een degelijke Europese opleiding te krijgen. Het instituut stond als zeer goed bekend.
Kamperalmanak.nl 1969
De jongens, zeker Pieter, deden het goed op het instituut.
In 1831 behaalde Pieter bij het
'openbaar' examen een eerste
prijs voor Latijn en Grieks en
het Hoogduits. Aernoudt een tweede prijs voor Hoogduits.
Overijsselsche courant
01 07 1831
In 1832 was het een
eerste prijs voor Latijn en Grieks en Frans.
Aernoudt kreeg een derde prijs voor Frans.
Overijsselsche courant
06 07 1832
Ook juni 1833 weer uitstekende resultaten. Pieter zoals altijd een eerste prijs voor Latijn en Grieks. De directeur van Wijk praat over de cholera in de stad. Gelukkig was niemand op het instituut ziek geworden.
Jan moest wel blijven werken met zo'n dure opleiding voor zijn zonen. In 1834 verhuisde hij weer, nu naar de Gierstraat.
Jongste zoon Aernoudt Jacob Jan ging bij de marine.
Opregte Haarlemsche Courant
21 06 1832
Opregte Haarlemsche Courant
23 05 1833
Opregte Haarlemsche Courant
08 05 1834
Bredasche Courant
07 11 1834
1836 Overlijden Cornelia Reessen, moeder van Jan Willem.
Behalve geld erfde Jan 'haar groote pendule, twee zilveren zoutvaatjes, de steenbakje en truffel daar zijn vader de steen mede heeft gelegt te Sparendam, -
de boekenkast die hij heeft, het trumeautje en de spiegel die hij in gebruik heeft, het portrait van zijn vader en het hare, de statie gordijnen uit de zijkamer, het Fransche servies daar de D. op staat en twee zilveren kandelaars.' (Trumeau is een wandtafel die in de hal stond)
9 juni 1836 werd hij benoemd tot bewaarder van het kadaster in het arrondissement Leiden en bij de vereniging van het kadaster met de hypotheken op wachtgeld gesteld.
Dagbad van 's Gravenhage 27 06 1836
Het bleef een paar jaar rustig. Jan woonde vanwege zij nieuwe functie in Leiden. Zoon Aernoudt zat bij de Marine. Pieter woonde in Haarlem, volgens de tweede volkstelling van 1839 in de Grote Houtstraat huidige nr. 97. Hij stond ingeschreven als 'kantoorbediende'. Dochter Cornelia Maria Anna was waarschijnlijk al bij familie in Den Haag.
3 maart 1841 stierf Jhr. Aernoudt Jacob Jan Druijvestijn te Batavia. Hij werd 22 jaar.
Opregte Haarlemsche Courant
15 07 1841
Hij stierf ten huize van de heer B. Arntzenius. Hoe hij daar terecht kwam, en waarom hij niet in een militair hospitaal was, alles is onbekend.
Pas 21 juli 1842 werd het geld uit het testament van Anna Maria de Bruyn Kops, verdeeld onder haar erfgenamen.
Het testament was van 9 november 1809, en ze stierf in 1824, dus het was rijkelijk laat.
ze was in gemeenschap van goederen gehuwd met Jan Wilem. Hij kreeg 'voor één vierde in eigendom en een vierde in vruchtgebruik harer
gantsche nalatenschap; en de met denzelven haren echtgenoot in huwelijk verwekt, en eenige door haar nagelaten kinderen, gezamenlyk
voor twee Vierden in vollen eigendom en een vierde, gedurende het leven van hunnen vader, in bloten eigendom. om, na zijn overlijden, het vruchtgebruik met den eigendom te vereenigen'. Het totaal bedrag was ƒ 29380:05. Daarvan kreeg Jan Willem de helft, en de rest werd tussen hem en de kinderen verdeeld. Complicatie was dat de dood van Aernoudt Jacob Jan ook nog verwerkt moest worden in de eindafrekeningen.
In de akte werd Jan 'ambtenaar op wachtgeld' genoemd, Pieter 'zonder beroep' en Cornelia Maria Anna 'wonende te 's Gravenhage'.
In 1844 werd Jan gepensioneerd bij het kadaster en kreeg geen wachtgeld meer. Blijkbaar waren er wat moeilijkheden en riep Jan regelmatig de hulp in van zijn neef Jan (Jan Willem van Sijpesteijn). Vaak waren zijn brieven erg geestig.
Brief aan Jan Willem van Sijpesteijn.
24 mei 1846
Haarlem 24 mei 1846
Waarde Vriend, ik hoop gij zult nog hebben mijne vorige om daarin te kunnen nagaan wat ik U verzocht op te willen nemen en zegge U dank voor de moeite bij goede wil ingespannen, maar ik vrees dat ik daartoe, juist de kermistijd uitkiezende een zeer verkeerd epoque hebbe bepaald. Want het mij toegezonden stuk is lang niet hetgeen ik verlangde en U er zich overtuigen zult, bij nadere lectuur, dit stuk is mij van geene waarde daar zulks zoo voor de heer Rookmaker nog mij geene waarde heeft: dan mijne vraag was deze. Met alle andere deelgenoten heeft ons wachtgeld ulto 1843 opgehouden en zijn met 1844 gepensioneerd; dadelijk nadien ontvang nu, van dat besluit in 1844 hebbe ik mij geadresseerd met het verzoek dat aan de Heer Rookmaker volmagt mogt verleend worden, om op vertoning mijner acte de vita, bij den administrateur van 's Rijks schatkist te Amsterdam mijn pensioenfonds te ontvangen, en dit is iets geheel afgezonderd van het welk ik ontving, hetgeen eijgenlijk voor geen ander eenige belang heeft. Nu zit er toch wel iets op, waarom men bij finantie een stuk van 1845. en niet van 1844. heeft gegeven, behoord het verlenen van volmagt of procuratie? ook bij pensioenen zelfs tehuis, zoo dit zoo mogt zijn oh! Jan baas
laat ik U dan nog eens in één of ander geval lastig mogen vallen, want ik bekwaam gaarne dat stuk; en de genoegens van de kermis laat gijlieden nu over aan de lieve poujeraars*, ik zal mij steeds tot wederdienst bereijd vinden Het begint gode zij gedankt tegenwoordig met mij te avanceeren, gracias aan de inwrijvingen met Conjac zout* wordt het rheumatiek beter, en laat mij soms toe van het mooie weder te profiteren. Nu het is ook lang genoeg. Ascanius die aan keelpijn souffreerde begint te beteren ik heb heden zijn visite gehad, en Ant en Mie zijn naar buiten naar de Heer Enschede vertrokken ik hope dat dit goede uitwerking voor Mie zal hebben en uwe moeder daardoor eenigsints ontlast zal worden van zorgen en angsten. Bijzonder nieuws is hier niet alles gaat zoo zijn oude sleur saai, saai. Nu mijn vriend groete ik U in de hoop dat ik U niet te lang en te lastig zal beziggehouden hebben en gelooft mij steeds Uw toegenegen oom J.W. Druijvesteijn
* = poeieraars. Poeieren is make-up aanbrengen. Jan bedoeld dus jongedames.
* cognaczout was in die tijd een normaal medicijn.
Brief aan Jan Willem van Sijpesteijn.
1 december 1843
Haarlem 1 december 1843.
Waarde neef en Vriend, Ach hemel al weder een brief al weder werk, dat ik zegte af lastig, oompie, hadde ik het maar niet met hem aangelegen, ja jongske gij zit in het schuitje, en gij moet deze keer nog eens mede varen; Weet dan 1ste dat ik u mijne hartelijke dank brenge, voor de bezorging van het stuk der Staats Secretarij mij gemeld bij UwEd schrijven van 29. der 1e jl:, dan 2de sints ontving van de Heer J.J. Vernhout de hierbij gaande missieves sub LA. met retour van een bewijs, mij door zijne Exc: de Minister Verstolk van Soelen afgegeven, doch waaraan gij bemerken zulk dat volgens zijne Ed: schrijven, zekere datum Junij 1807 ontbreekt; om daar nu een redres te bekomen hebbe ik gemeend, de hierbij gaande missive aan de Heer Verstolk te moeten expedieren, leest dezelve overtuigd U van mijnen gevoelens en wat mijn verlangen is, sluit.het bewijs in de brief van Z:Ed op, en dan, Jan baas, zoude gij mij meer dan verplichten U in persoon bij zijne Exc aan te melden, zijne Ed met de nodige hoflijke onderdanigheijd, voor mij te willen gaan complimenteren, en zijn Ed mijn verzoek vriendelijk mededelen, ik voege hier dat LTS. bij de missive van zijn Exc ten gelijde van het bewijs zelve waaruit U zult kunnen ontwaren hoedanig mijn gevoelens waren, ziet daar U geheel aufait van mijn, gevoelen, mijn verlangen en mijn handelen; bekomt
Ued ter vertrek volgens mijn en de Vernhouts verlangen zoo geeft het zijn Ed over en beveel ik mijn zaak uit mijn naam nog eens ten eenstijts aan, verlangt zijn Ed echter, of keurt hij het beter, ik ben steeds bereijd één en ander onder eede te bevestigen. want het is de waarachtige waarheijd, ik voeg hier ook bij nog eenen eijgenhandige brief van Uwen vader lees dezelve en maakt daarvan gebruik desnoods bij beijde clienten voor zoo het tweede gedeelte aangaat tot en met den parentese het overige zult gij zien sticht niet; doet nu Uwe zaken eens best goed voor Uwe oom af, bewaard mij alle de stukken, en zeer zult gij mij verplichten mij eenig berigt te geven, zendt het mij, zoo ik zulks aan .. voor tussen komst van het Gouvernement van N.H. Indien dit alles goed afloopt, hope ik, dat de Heijlige St. Nicolaas U in ruime mate zijne zegen toe zende verwagt dien zegen echter niet van mij. Maar geloof mij steeds tot alle wederdiensten bereijd, Uwe famille is wel dit wete ik alhoewel ik weder te huis zit en sints grote 14 dagen maar niet best op mijn verhaal kan komen, vermoeijenissen, bemoeijenissen, genoegens, verdriet enz hebben dadelijk eene bijzondere uitwerking op mijn gestel; Nu mijn vriend het ga U wel en blijft mij steeds opregt geloven Uwe steeds toegenegen Oom J.W. Druijvesteijn
P.S. wat zegt gij wel van onze Riet, die zal het wel goei hebben?
P.S. denkt om het bewijs in den brief van Verstolk te doen.
Mijn dienststaat van L.D.
In 1845 kwam Jan terug in Haarlem. Het kantooradres was weer in de Groote Houtstraat. Hij had wat nieuws verzonnen om in zijn onderhoud te voorzien: vastgoed. Hij lijkt, ondanks de erfenissen, voortdurend krap bij kas gezeten te hebben (of hij kon niet zonder werken). Hij was nu 59 jaar.
In juni 1845 schreef hij aan Jan Willem van Sijpesteijn een brief over het lidmaatschap van de Vrijmetselarij. Zie van Sijpesteijn brieven deel 2.
Opregte Haarlemsche
Courant 04 02 1845
Opregte Haarlemsche
Courant 25 02 1845
Opregte Haarlemsche
Courant 25 03 1845
Opregte Haarlemsche
Courant 08 05 1845
1846 is het jaar waarin zoon Pieter in de Almanak en naam register van Nederlandsch- Indië stond ingeschreven als Europeesch Inwoner van Samarang. Hij was koopman bij de firma Dorrepaal & Co.
De negentiende eeuw was de bloeitijd van de ‘plantersaristocratie’, het hart van het Indische patriciaat, en een periode waarin zich wijdvertakte familienetwerken vormden. Dit gold zeker ook voor de landhuurders in de Javase vorstenlanden Soerakarta en Djokjakarta, die hun gronden niet van het gouvernement, maar van de Javaanse vorsten huurden. Deze gronden werden verhuurd mèt de werkende bevolking. De bevolking mocht alleen voor export naar Nederland geschikte producten verbouwen en uit de opbrengsten werden de Javaanse vorsten en hun families betaald. Uiteraard na aftrek van belastingen, ambtelijke kosten en militaire bescherming. De familie Dorrepaal was omstreeks 1885 eigenaar of mede-eigenaar van zo’n 25 indigo-, koffie-, tabak- en vooral suikerondernemingen. De grondlegger van dit indrukwekkende bezit was de Nederlander Gregorius Leonardus Dorrepaal (1816-1883). Hij was behalve ondernemer in alles wat los en vast zat ook bankier van de landhuurders van de Javaanse vorsten.
Oorspronkelijk kwam hij uit Voorschoten en vertrok in 1836 op 20 jarige leeftijd naar Nederlands-Indië.waar zijn halfbroer, D. Dorrepaal eigenaar was van een groot handelshuis. In 1840 vestigde hij zich in Semarang en richtte in 1842 een eigen firma op onder de naam Dorrepaal & Co. Hij werd een van de eerste lokale miljonairs van Nederlands-Indië, consul van België en onderscheiden met: Nederlandse Leeuw en Leopoldsorde. Er waren (nooit grondig onderzochte) beschuldigingen van omkoping van de Javaanse vorsten, van leden van de Javaanse rechtbank en het hoofd van de Javaanse politie.
Hij was getrouwd met de half-Chinese Ludovica Manuel.
Met haar kreeg hij vijf dochters die volwassen werden. Zij was eerder getrouwd geweest met jhr. Mr. Anthonie Frederik van Alphen, een kleinzoon van
Hieronymus van Alphen. Dorrepaal was overigens een goed protestant en sinds 1849 ook ouderling van de protestantse kerk te Semarang.
Chinezen hadden van oudsher in Nederlands-Indië het proces van suiker raffineren in handen. In Semarang was een zeer grote Chinese gemeenschap.
Na 1845 stonden er geen advertenties van Jan in de krant. Pas in 1848 was er weer een teken van leven. Hij bleek verhuisd naar de Kruisweg.
Het Huur-en Verhuur-Kantoor bestond nog steeds. Het adres in de krant is fout, nr. 567 bestaat niet en in de volkstelling van 1849 woonde Jan op nr. 367 (nu nr. 60). Hij woonde alleen, zonder personeel, dochter Cornelia Maria Anna woonde in Zeist.
Opregte Haarlemsche
Courant 18 01 1848
Met de carrière van Pieter ging het ondertussen goed. Op de een of andere manier raakte hij geassocieerd met de firma Dorrepaal en co.
Hij was lid van de Krijgsraad der Schutterijen te Semarang als 1ste luitenant. Net als zijn vader was hij lid (met hoge rang aldus zijn trotse vader) van de vrijmetselarij. In juni 1858 werd hij zelfs door de Consul- Generaal van Frankrijk in Nederlandsch- Indië benoemd tot consulair agent te Semarang.
Het begin.
Javasche courant
23 01 1850
Een van de weinige keren dat er
ook wat besteld was door Pieter.
Samarangsch advertentie-blad
24 02 1854
Receptie van de
Vrijmetselarij
Samarangsch advertentie-blad
16 03 1855
Enige advertenties van Dorrepaal en Co. vòòr 1850. Pieter zal toen al contact hebben gehad met de firma.
Aan- en Uitvoer
Javasche courant
11 08 1847
Links Dorrepaal en rechtsboven
E. Douwes Dekker (multatuli)
Javasche courant
03 07 1847
De Bodjongschenweg was 'op stand'.
Links een advertentie van de hr. J Speet.
Javasche courant
19 01 1848
De hr. J. Speet verkocht zeer
regelmatig slaven en lijfeigenen.
Javasche courant
26 05 1847
Een lijfeigene was gebonden aan een bepaald domein, dat hij of zij nooit mocht verlaten, en waar betrokkene moest werken voor de 'heer' van dat domein. Een slaaf was gebonden aan een bepaalde persoon, die zijn/haar eigenaar was. Nederland schafte de slavernij in Nederlands-Indië in etappes af, eerst in de onder direct bestuur staande delen van Nederlands-Indië met ingang van 1 januari 1860. In sommige onder indirect bestuur staande delen van Nederlands-Indië (waaronder de Sultanaten) pas in 1863 of nog later.
Straatgezicht in Semarang met links de Sociëteit Amicitia, dan de winkel van D. Schuijmer en rechts het Gouverneurskantoor. Dit was het centrum van de stad. Daniel Schuijmer begon in 1860 met de verkoop van Chinees porselein en sieraden. Later groeide het uit tot een soort winkel van Sinkel.
1857 - 1874
Nog een advertentie omdat ze zo interessant zijn.
Samarangsch advertentie-blad 04 05 1855
1851 Overleed (half)broer Jhr. Willem Philip Barnaart.
Jan in Haarlem, en Pieter in Samarang, riepen rond 1857 de hulp in van, alweer, Jan Willem van Sijpesteijn. Het ging om een zeer goede vriend van Pieter, de heer Henri van Alphen. Van Alphen wilde blijkbaar heel graag in de adelstand verheven worden. Hij was in 1844 getrouwd met een baronesse,
misschien wilde hij qua stand niet achterblijven. De vrouw van de compagnon van Pieter was weduwe van een kleinzoon van Hieronymus van Alphen.
Deze man mocht zich jonkheer noemen, maar Henri van Alphen was zo te zien geen directe familie. Hij en zijn kinderen zijn, ondanks alle bemoeienissen van Jan en Pieter, nooit in de adelstand verheven. Wel was het Henri gelukt in 1855 één zoon een dubbele achternaam te geven (van Hattum van Alphen), dat was in ieder geval iets. Jan Willem van Sijpesteijn had van zijn vader Cornelis Ascanius VII de liefde voor heraldiek geërfd.
Dankzij Jan Willem van Sijpesteijn, die alle, voor hem belangrijke, brieven bewaarde, weten we iets meer van het leven van vader Jan en zoon Pieter Druivesteijn. In 1857 zou Pieter, misschien voor het eerst in al die jaren, op verlof naar Nederland komen. Vader Jan was dolblij en verkneukelde zich zijn zoon te zien. Pieter schreef in 1859 een nogal formele brief aan van Sijpesteijn waarin hij zei dat hij graag voorgoed naar Nederland wilde komen, zo gauw de zaken in Semarang goed afgehandeld zouden zijn.
Veel Geachte Vriend, waarde Neef
Het is wel uwe, mij teregt bekende bereijdvaardigheijd, om uwe vrienden en bloedverwanten ten dienste te willen staan, die mij zoo indringend vrijpostig doet zijn, uwe medewerking in het belang van één derde jaa vierde persoon, u geheel vreemd interoepen, dan, daar onze O. Indische vriend Pieter Druijvesteijn daarin de hoofdrol speelt, in het belang van één zijner intime
vrienden aldaar, de heer H van Alphen, zoo hebbe ik de stoute schoenen maar aangetrokken en zie hier de zaak de Heer van H van Alphen, koopman, ------ / a/ Eijland Java; van wien als het waare het geslagtregister enz hiernevens gaat, hetgeen ik per jongste per land mail ontving en al het welk ik maar kortheijds halve hier bij voege, wenschte
/a/ renvooi aan den inhoud
zoo gaarne al het nodige in het werk te stellen, om konde het zijn, bij gunst van Z. Maj: te worden opgenomen, hetzij, als verheven of. hoe ook, in de Nederlandse adel, daar ik nu door uwe broeder toch geinformeerd ben, dat de zaken, den Adel betreffende, nu bij het Min: van Bin: Zaken zijn overgegaan en ik daarbij gene kennissen hebbe, zoo zoude u mij aller bijzonderst verplichtten van u eens te informeeren of er apparentie zoude zijn, dat zulks geaccordeerd wierd!, wat er in dit geval gedaan moet worden?, kan dat geschieden zonder procureur des kon:?, hoe en aan wie moet de aanvrage daartoe geschieden, oordeelt gij het van belang speciaal in 's Hage den één of ander er mede te belasten, fiat, gelieve slegts in dezen te handelen even alsof het u aanging, ik vinde mij door mijn zoon Pieter tot alles gemachtigd, mits dat ik de pot gaar gekookt goed overzende; weest mij dus behulpzaam mijn vriend en stookt het vuurtje eens aan, maar doet het op uw gemak. Daar ik vermeende, dat den inhoud dezer te groot en te dik voor de post zoude zijn, zoo hebbe ik het u, maar doen geworden per spoortreijn en er één pakje aangehegt, het welk mij aangenaam zal zijn, dat Uwe echtgenote, mij helaas nog onbekend, zelve openen,ten eijnde hetzelve nader te doen ontsluiten wegens indices en het u dan voorzetten, in het vertrouwen, U mij wel ten goede zult
houden, ik, en pakje en brieven, niet gefrankeerd hebben, daar ik anders voor de goede bestelling beängst zoude geweest zijn, en ik alle hoop koester dat gij door dat vrugtjen wel schadeloos gesteld zult zijn.Ik verzoek U wel mijne complimenten bij gelegenheid te maken aan onze Ascanius en echtgenote, en verdere leden uwer famille en hun van mijn achting te verzekeren, terwijl ik U van mijne ware vriendschap en achting de verzekering geve, en ik verzoeke mij steeds met achting. te geloven Uw toegenegen Vriend en OomJ.W. Druijvesteijn Haarlem 16 jan: 57.
De tweede brief van Jan aan Jan Willem van Sijpesteijn. Het was nog een heel gedoe om het papierwerk bij van Alphen te krijgen.
Haarlem 29 Januarij 57
Hooggeachte Vriend Waarde Neef.
Naar aanleijding van den inhoud van de brief, bij mij gisteren, van onze vriend Pieter ontvangen, 6 december a.p*. , kan en moet ik opmaken, dat wanneer wij, nog van hier, per mail van Februarij eerstkomende, zoude schrijven, zijnEd onze correspondentie niet meer dan zoude ontvangen, daar hij mij schrijf = het zou = dan ook niet nodig zijn,
( niet denkend aan onze gedane belofte voor de heer van Alphen) = dat Ued op deze mijne brief antwoord, welk antwoord hier pas den 26/30 Maart kan zijn, en dan zit ik, hoop ik, = reeds bij Ceijlon: ik zoude Ued alzo in consideratie geven, daar u met uwe gewone bereijdvaardigheijd, reeds de zaken vóór van Alphen zult bewerkt hebben. om dezelve, met uw schrijven aan uwen ouden vriend Pieter te gelijktijdig per mail te expediëeren; deze expeditie eenigsints, om des Pieters verlangen, te willen veranderen na-
mentlijk uw eijgen genoegen om u, met zijn ed optehouden, en zoo wat
* a.p. = Anno Passato = verleden jaar
onder ulieden de oude genoeglijke herinneringen aan oude koetjes zoowat uit de sloot te halen, vooreerst aan de kapstok te hangen tot tijd en wijle gijl: zulks genoeglijk over vier maanden van mond tot mond zult kunnen doen, terwijl gij, om toch aan zijn ed verzoek ter voldoening van het verlangen van de Heer van Alphen, gevolg te geven, de goedheid zoude hebben mij die stukken te doen geworden, ten eijnde ik die dan per mail etc verzende, aan het adres van de heren Dorrepaal te Semarang met verzoek van verdere expeditie, dit komt mij het eenvoudige en doelmatige adres dat wij kunnen geven aan de laatste zelve, bij absentie van Pedro, daar welligt de Heer van Alphen anders één retard zoude kunnen vinden van minstens 5 a 6 maanden. Ik geve u de zaak ten besten over en laat u de wijze van handelen geheel aan u over, de vriend Pieter maakt zich één erg groot feest van het vaderland weder onder de voeten te hebben en veele van zijne oude kennissen hartelijk te begroeten. Ik verzoek zeer mijne hartelijke groeten aan uwe echtgenote en verdere vrienden, en geeft mij s.v.p. uw gevoelen in deze, met derzelver uit werking, te kennen geloof mij inmiddels met ware vriendschap
Uw toegenegen Oom J.W. Druijvesteijn
mijne brieven gaan
heden uiterlijk maandag
via Triest weg
Uit deze brief blijkt dat Pieter via de zogenaamde 'landmail route' reisde. Vanuit Southampton (Engeland), en later ook vanuit havens in het Middellandse Zeegebied, voeren stoomschepen naar Alexandrië. Vandaar ging de reis dwars door Egypte naar Suez (het Suezkanaal werd pas geopend in 1869). Vanaf Suez voerde de tocht verder over de zeeën naar Ceylon, vandaar naar Singapore en uiteindelijk Batavia. De reis was peperduur en de tocht door de woestijn nogal avontuurlijk, maar de reistijd was met deze route maar een week of acht, terwijl de reguliere reistijd een maand of drie was.
Jan suggereerde in de bovenstaande brief dat hij naar Ceylon ging. Het zal zijn enthousiasme en meeleven geweest zijn, want het lijkt me stug dat hij zijn zoon tegemoet zou reizen.
Dorrepaal & co.
Verlenging samenwerking
tot 31 12 1859
Samarangsch advertentie-blad
09 01 1857
Eerste stap van de reis van Pieter voor zijn verlof naar Nederland. Vertrek Batavia naar Singapore.
Java-bode 14 03 1857
Bij de volkstelling van 1857 blijkt dat Pieter voor de duur van zijn verblijf van 6 april tot 5 november een huis had gehuurd aan de Wagenweg,
Buitenwijk 3 nr. 4 rood.
29 december was Pieter weer terug in Semarang. Precies een dag voor zijn aankomst was er iets verschrikkelijks gebeurt in Haarlem.
Samarangsch advertentie-blad
01 01 1858
28 december 1857 stierf Jan, half tien 's ochtends, wonende Kruisweg Wijk 6 nr. 367 (nu nr. 60), 71 jaar oud.
In ons pand woonde toen Jacob Wigbold Ascanius van Sijpesteijn. Hij schreef aan zijn broer Jan Willem, ons welbekend, precies wat er gebeurt was.
Amice!
Ik haast mij u een paar woorden te melden, dat Oom Jan Druijvesteijn heden ochtend op het onverwachts aan eene beroerte is gestorven. Hij is gisteren wat ongesteld geworden, en zonder dat de dokter het zoo gevaarlijk inzag, doch vannacht heeft hij er een beroerte bij gekregen, en is toen overleden. Ik ben dadelijk gehaald en ben de eenige geweest die bij zijn sterven tegenwoordig was, zoodat ik mij met de boel heb moeten bemoeijen, daar geen van de belanghebbenden te
vinden waren, en nog daar hij mij als executeur in zijn boel heb benoemd. ik heb het razend druk en daarom zult gij deze wel aan Ascanius willen laten lezen.Met oom v Oijen gaat het ook achteruit en daar word ik ook om een haverklap gehaald tusschenbeide 'snachts, die man lijdt veel en is geheel uitgeteerd.Van Helmolt gaat ook achteruit dus het gaat gezegend met de famille Hoe gaat het bij u ik hoor niets uit den Haag, is Jeanne nog al wel en groeit het kindje en van Ascanius hoor ik ook niets. Ant is wel, wat een treurig
verlies voor haar. Nu adieu ik heb geen tijd meer de compl. van Marie en geloof mij steeds
Haarlem 28 dec 1857 JWAvSijpesteijn
Opregte Haarlemsche Courant
12 01 1858
De boedelbeschrijving van zijn huis, met schatting van de waarde. Dochter Cornelia Maria Anna uit Zeist was erbij. Jan bezat niet veel. Wel vier vinken in kooitjes en veel spelletjes (schaakborden, domino, quadrillespel). Het zou allemaal geveild worden, maar was niet veel waard. Cornelia Anna Maria herinnerde zich een spiegel die bij de inboedel hoorde maar bij iemand anders hing. Misschien de spiegel die Jan indertijd van zijn moeder Cornelia Reessen erfde. Want op de veiling bracht, naast het bed met matras en beddengoed, een spiegel het meeste op (33 gulden). Het zilveren troffeltje en de trumeau uit de erfenis bezat hij ook nog steeds. Volgens de veilingadvertentie had hij veel Oost-Indisch spul. Dat verbaast ons natuurlijk niets.
Let op: niet alles komt uit de inboedel van Jan!
Opregte Haaremsche Courant
8 en 10 06 1858
Hoe het verder ging met Pieter
Juni 1858 werd Pieter door de Consul-Generaal van Frankrijk in Nederlandsch-Indië benoemd tot zijn consulairen agent te Samarang. Hij werd, wegens zijn vertrek, in maart 1860 opgevolgd door de heer J. van Lennep.
In een brief van 2 april 1859 schreef Pieter aan zijn neef Jan Willem van Sijpesteijn dat hij terug wide keren naar Nederland. De brief is gelukkig bewaard omdat het weer eens over de kwestie van Alphen ging.
Samarang 2 april 1859
Hoog welgeboren Heer! Zeer geachte Neef!
Vergun mij door deze weinige regelen bij u te introduceren den Heer Henri van Alphen, een zeer intiemen vriend van mij, landheer op Java, die morgen met zijne famille naar Holland afreist- Wanneer gij uwe herinnering wilt raadplegen, zult gij waarschijnijk vinden, dat de naam u niet onbekend is, integendeel tot eenige vroegere correspondentie heeft aanleiding gegeven tusschen u en mijne vader. De Heer van Alphen wenscht u persoonlijk te bedanken voor de moeite die u, toenmaals, ten zijne opzigte hebt genomen, en u tevens eenige inlichtingen te vragen, welke, ik ben er van overtuigd hem niet zullen ontzegd worden. Ik ken u te goed om hier eenige bijzondere aanbeveling bij te voegen. De Heer van Alphen recommendeert zich zelven, en daar het u altijd welkom is geweest, anderen van dienst te kunnen wezen, reken ik ook thans op onze oude vriendschap en relatie, als waarborg dat gij mijnen vriend zult willen ... Hij zal u vertellen dat ik zelf ook zeer verlang, spoedig Indie te verlaten, Dit zal van omstandigheden afhangen; ik doe echter moete om met ultimo van dit jaar, uit de zaken te treden en dan in het begin van 1860 voorgoed in Holland te kunnen komen. Mogt u Ascanius zien en zijne echtgenoote, bied hen dan mijne hartelijke groeten aan, en geloof mij met de meeste onderscheiding en geheel de uwe, neef P. Druivesteijn
De Rotterdamsche Diergaarde werd, met behulp van de firma Dorrepaal en Co. blij gemaakt met twee jonge tijgers en een Konings-tijger. Ook schonk de firma een kostbare schelpenverzameling die zij door middel van een intekenijst had kunnen verwerven.
Nieuwe Rotterdamsche courant
21 06 1859
Samarangsch
advertentie-blad
06 01 1860
Javasche courant 23 01 1864
Bataviaasch handelsblad
14 12 1859
Hoewel Pieter in ieder geval tot eind 1864 werkzaam bleef bij de firma Dorrepaal, vertrok hij toch echt in maart 1860 naar Nederland.
We vinden hem terug in Arnhem. Niet geheel per ongeluk, want daar woonde ook Henri van Alphen met zijn gezin.
Daar ging Pieter in mei 1861 in ondertrouw met ene A.M.J. de Haan. Hij was 45 en zij 25 jaar. 6 juni 1861 trouwden ze.
Adriana Margaretha Johanna de Haan was de dochter van Gerhardus Nicolaas Martinus de Haan, kapitein genie, en Johanna Jacoba Wenholt.
Ze was geboren in Nijmegen, op 5 oktober 1835.
De huwelijks akte. Let op de getuigen. Voor Pieter: Willem Gerrit de Bruin Kops uit Haarlem en een onbekende neef Druijvesteijn uit Amsterdam. Voor haar o.a. een van Ijssel de Schepper.
Pieter en Adriana Margaretha Johanna kregen zeven kinderen. Het eerste kind werd geboren in Arnhem. Mede aangever was Henri van Alphen.
Maria Anna Jacoba 16 juli 1862 Arnhem, Amsterdamsche weg I 390
Wanneer we de oude adresboeken van Arnhem bekijken zien we bijzondere dingen:
Adresboek Arnhem 1860:
Alphen (H van ) partic.velpersteenstraat L. 9.
Adresboek Arnhem 1861:
van alphen idem
Druijvesteijn (Jhr P) amsterd. weg, I 390
Adresboek Arnhem 1862:
van alphen idem
Druijvesteijn idem behalve: I 390 a
Druijvesteijn (jonkvr. C M A), jansbuitensingel H 597 Cornelia Anna Maria, zus van Pieter.
Adresboek Arnhem 1863: Pieter is vertrokken naar Haarlem.
van alphen idem
Druijvesteijn (jonkvr. C M A), idem
Druijvesteijn geb. v. Hees v. d. Tempel (douairière), steenst. G 304 Weduwe van Cornelis Druijvesteijn, woonden in ons pand van 1850 -1855
Adresboek Arnhem 1864:
van alphen, nu bankier fim. van Ranzow & co., Koningstraat F 65
Druijvesteijn (jonkvr. C M A), idem
Druijvesteijn geb. v. Hees v. d. Tempel (douairière), idem
Adresboek 1865:
van alphen idem
Druijvesteijn (jonkvr. C M A), idem
Pieter en zijn gezin verhuisden eind 1863 naar Haarlem, Wagenweg buitenwijk 3 nr 13.
Daar werden Aernout Cornelis (maart 1864), Adriana Petronella Marianna (maart 1866), Pieter Gerhardus Nicolaas Martinus ( juni 1867),
Joanna Wilhelmina (september 1868) en Adèle Marguerite (januari 1870) geboren. Mede aangever was alle vijf de keren J.W. A van Sijpesteijn, wonende te Heemstede.
Het laatste kindje, Valentine Léonie Mélanie (oktober 1872), kwam ter wereld in de Jansstraat Wijk 1 nr. 31 (nu nr. 51). Hier stierf ook
jkr. Pieter Druijvestijn, 25 maart 1873, oud 56 jaar.
Portretjes van Maria Anna Jacoba (1862-1864) en Aernout Cornelis (1864-1942).
Het portretje van Maria Anna Jacoba (links) is postuum geschilderd, ze was namelijk vier maanden na de geboorte van haar broertje overleden.
Heinrich Siebert, 1865.
Adriana Margaretha Johanna de Haan hertrouwde Haarlem, 25 november 1875, met Willem Muller, Majoor Provinciaal Adjudant.
Hij was weduwnaar van Elisabeth Petronella Christina van Appeltere. Willem Gerrit de Bruin Kops was weer getuige, nu voor de bruid.
Adriana Margaretha Johanna stierf 26 januari 1898 in Renkum, 62 jaar oud. Al haar kinderen met Pieter, behalve Jhr. Pieter Gerhardus Nicolaas Martinus die, 21 jaar oud, bij een ongeluk in de Koningstraat stierf, trouwden "op stand".
Cornelia Maria Anna Druijvesteijn
Van haar weten we eigenlijk niets. Ze bleef ongehuwd en woonde in Den Haag, Zeist en Arnhem. Uiteindelijk stierf ze in Haarlem, 9 mei 1900, Hazepaterslaan nr. 10. Ze werd 89 jaar oud.